‘Ik hoorde een man sterven in een stalen zeecontainer’
Een still uit een video waarin Hanna Petros Solomon vertelt over de gruwelijkheden die zij meemaakte in Eritrea.
Getuigenis van een Eritrese vluchteling
Afgelopen maand heeft een team van Jubilee Campaign deelgenomen aan een event dat werd georganiseerd door Human Rights Concern-Eritrea en Christian Solidarity Worldwide. Het ging hier om een nevenevenement bij de 32e sessie van de VN-Mensenrechtenraad. Het evenement werd mede ondersteund door Article 19, DefendDefenders en International Fellowship for Reconciliation. Vluchtelingen uit Eritrea deelden hun ervaringen en verhalen. Zo vertelde Hanna Petros Solomon het volgende:
‘Geachte dames en heren,
Mijn naam is Hanna Petros Solomon en ik ben hier vandaag om mijn ervaringen met jullie te delen. Ervaringen die veel Eritreeërs zullen herkennen.
Onlangs maakte ik een zeer moeilijke tijd door. Nee, ik hoefde geen kogels te ontwijken om een grens over te komen, maar ik moest mijn toelatingsessay schrijven voor de universiteit. Om te begrijpen wat voor persoon je bent, vragen universiteiten om het pad te beschrijven dat je naar hen toe leidde. Ik schreef een – naar ik dacht – uitstekend essay over de reden waarom ik naar Amerika was gekomen en ik gaf het aan mijn professor die mij hielp bij het schrijven van de brief. Hij zei dat de brief meer ging over mijn land en het dictatorschap, dan over mijn eigen ervaringen. Het moest persoonlijk zijn.
In een poging dit advies op te volgen, veranderde ik elke ‘we’ in ‘ik’ en plotseling werden de woorden op het papier te persoonlijk, pijnlijk zelfs. Ik zal iets van deze brief met jullie delen, zonder mijn gebruikelijke grappen, en ik hoop op zijn minst dat jullie mijn levensverhaal zien voor wat het is; geen belachelijke bewering, maar een tragisch onrecht.
Vechten voor vrijheid
Op zeer jonge leeftijd raakten mijn broer, zus en ik onze ouders kwijt. Mijn vader, Petros Solomon, was Hoofdstrateeg en Hoofd van de Militaire Inlichtingendienst voordat Eritrea in 1991 onafhankelijk werd. Na de onafhankelijkheid diende hij als Minister van Defensie, Minister van Buitenlandse Zaken en Minister van Maritieme Bronnen. Een door iedereen gerespecteerde en geliefde man. Petros Solomon was charismatisch, vriendelijk en maakte gemakkelijk vrienden. Hij had principes en was niet bang om zijn verantwoordelijkheid als leider te nemen bij het nastreven van de visie die we allemaal hadden voor Eritrea. Toen hij merkte dat de Eritrese president, Isaias Afeworki, de regering langzaam veranderde in een autocratie, liet hij zijn stem horen, samen met velen anderen die vochten voor vrijheid in Eritrea.
Op 18 september 2001 werd mijn vader in zijn eigen huis opgepakt door regeringsbeambten, samen met andere ministers, regeringsmedewerkers, journalisten en andere bezorgde Eritreeërs die hun bezwaren hadden geuit. Deze mannen die, net als mijn vader, hadden gevochten voor hun land en streefden naar een betere en welvarende toekomst, werden nu naar onbekende gevangenissen gestuurd, waar ze inmiddels al 15 jaar in eenzame opsluiting worden vastgehouden.
Mijn moeder, Aster Yohannes, was ook een vrijheidsstrijdster en een toegewijde echtgenote en liefdevolle moeder. Ze studeerde destijds in de Verenigde Staten, maar liet alles meteen achter om bij haar familie te kunnen zijn. De toenmalige Eritrese ambassadeur in de Verenigde Staten, Girma Asmerom, had haar een veilige toegang beloofd. Maar ze werd bedrogen. Toen ze op 11 december 2003 aankwam op het vliegveld, werd ze ontvoerd door regeringsbeambten, terwijl wij met bloemen op onze moeder wachtten. Dat is inmiddels dertien jaar geleden en ik heb sindsdien niets meer van mijn moeder vernomen. Ik weet ook niet hoe het met haar gaat.
Weeskinderen
Mijn broer, zus en ik dragen sinds die noodlottige dag het etiket van ‘weeskind’. Al geeft dit geen volledig beeld van waar we doorheen gaan. Wezen weten waar hun ouders zijn, het staat in het systeem, op traceerbaar papier. Wij moesten opgroeien met de verlammende wetenschap dat als onze ouders nog leven, zij zeer waarschijnlijk vastgeketend zitten in een of ander hol waar ze worden gemarteld, uitgehongerd of zelfs gek worden.
Wanneer je het kind bent van een patriot, leeft diep van binnen de vraag ‘waarvoor’; een vraag die onbegrijpelijk is voor een kind van 2, 10 of 11 jaar (dit zijn de respectievelijke leeftijden van mijn jongste zusje toen ze haar moeder voor het laatst zag, en van mij en mijn broer toen we onze vader voor het laatst zagen). ‘Waarvoor? Waar vochten mijn ouders voor? Waar vochten en stierven duizenden Eritreeërs voor, meer dan dertig jaar lang? Waarvoor?’
Gruwelijkheden
In juni 2009 besloten mijn broer en zus en ik uit Eritrea te vluchten. We waren ons bewust van de gevaren, maar we wisten dat deze dwaze sprong in het diepe onze enige kans was om aan de slavernij te ontsnappen, die ons wachtte als we bleven. Helaas werden we opgepakt en, zoals gebruikelijk, naar de gevangenis gestuurd. De twee jaar die ik als dwangarbeider op het platteland doorbracht, terwijl ik van gevangenis naar gevangenis ging, waren de zwaarste van mijn leven.
Van juni tot september 2009 was ik hulpgevangene in Naval Base, een gevangenisterrein in Massawa dat bekend staat om de stalen zeecontainers die als cellen dienen. Hier begon mijn eerste kennismaking met de gruwelijkheden van mijn land, toen ik de doodskreten hoorde van een man die stikte in zijn container op een dag waarop het meer dan 40 graden Celsius was. Hier bracht ik ook tijd door met mensen die veel meer hadden verloren dan ik op hun weg naar vrijheid. In de gevangenis zat ook een éénjarig meisje met de naam Nadia. Nadia had haar zus verloren. De woestijn en de ellendige omstandigheden van de gevangenis hadden hun tol geëist van Nadia’s zwangere moeder, die haar ongeboren kind verloor.
Van september 2009 tot december 2009 zat ik gevangen in Ghedem, een woestijngevangenis met meer gevangenen dan voedsel. Van december 2009 tot maart 2010 werd ik verplaatst naar een grotere gevangenis: Miitir. Behalve de bijna duizend gevangenen, ontmoette ik daar ook mensen die gevangen zaten vanwege hun geloof.
In elke gevangenis werden we tot het uiterste gedreven. Mannen moesten urenlang hard werken in de zon. Zo moesten ze gaten graven van twee meter lang, twee meter breed en twee meter diep. Later ontdekte ik dat deze gaten als ondergrondse cellen werden gebruikt.
In elke gevangenis was ik geschokt over de snelheid waarmee ziektes zich verspreidden. Door gebrek aan medische hulp kon diarree een doodsoorzaak zijn – en dat was het ook.
Eten voor seks
De Eritrese regering verplicht alle burgers tot militaire training. In plaats van direct naar Sawa (militair trainingskamp, red.) te gaan, werden we naar boerderijen gestuurd zoals Af Himbol, Molober, Mogoraib en welke andere boerderij dan ook die in het bezit was van legergeneraals. Daar moesten we op de velden werken.
We plantten, wiedden en verzamelden tomaten, uien en jalapeños. Onze bewakers haalden het maximale uit onze gratis arbeid; zij voorzagen in het werk en in ruil daarvoor beloonden de generaals hen voor hun moeite. We werden constant geslagen omdat we niet snel of hard genoeg werkten. In veel van de gevangenissen en boerderijen waar we verbleven, hadden we geen onderdak. We sliepen op de grond in de open lucht, blootgesteld aan regen, zandstormen, hoge temperaturen en hyena’s die ons belaagden. De volgende morgen stonden we weer op het veld in natte kleding, met lege magen en zonder nachtrust.
Daarnaast boden bewakers eten en pauzes aan in ruil voor seks. Ik walgde van hun grove houding, vooral omdat ze bereid waren misbruik te maken van deze kwetsbare vrouwen. Sommige van mijn medegevangenen werden wanhopig, terwijl degenen die weigerden, zoals ik, fysiek werden gestraft.
Ontsnapt
Toen ik mijn onterechte straf had uitgezeten en mijn ‘training’ had afgerond, kreeg ik een post toegewezen in Tesenei, waar ik weer een training moest volgen. Toen ik daar kwam, werd duidelijk dat vrouwen de gelijke positie die ze tijdens de dertigjarige oorlog naast de mannen op het veld hadden verdiend, volledig kwijt waren. Elke vrouw in het trainingsprogramma moest schoonmaken of koken voor de hele divisie of hogergeplaatste personen. Ik smeekte mijn divisieleider om mij terug te laten gaan naar Asmara, en zei dat ik mijn familie twee jaar niet had gezien. Wonderbaarlijk genoeg ging hij akkoord en stuurde me met een bedreiging weg, ervan overtuigd dat mijn geest was gebroken. In werkelijkheid had alles wat ik had meegemaakt me alleen maar gesterkt in mijn overtuiging om Eritrea te ontvluchten en vrijheid te vinden. Op de dag van mijn vaders 60e verjaardag, 6 mei 2011, vertrok ik voorgoed uit Eritrea.
Het regime van Isaias Afeworki gebruikt al sinds haar aanstelling de media om het volk te controleren. In Eritrea zag en hoorde ik weinig over de buitenwereld, maar werd constant gebombardeerd met overheidspropaganda. Omdat ik voor mijn leven vreesde, sprak ik mij niet uit tegen de overheid. Vandaag ben ik dankbaar dat ik het volgende punt kan aankaarten, deze zwakke poging [van de overheid] om hun gezicht te redden, op een manier zoals ze verdienen.
Op 8 juni 2016 zei de adviseur van de president, meneer Yemane Gebreab, in Genève dat Eritrea een land is dat voorziet in huizen en werkgelegenheid voor de echtgenotes van gevangengenomen ambtenaren. Ik sta hier als voorbeeld van deze onwaarheid. Mijn familie heeft nooit hulp ontvangen van de overheid. Het enige huis dat mijn moeder – overduidelijk een echtgenote van een gevangengenomen ambtenaar – kreeg, is de gevangeniscel waarin ze sinds dertien jaar woont. En het enige werk dat de regering haar gaf, is proberen geestelijk gezond en in leven te blijven, terwijl ze naar haar celmuren staart.
Deze man die gisteren, hier bij de VN-Mensenrechtenraad in Genèva, beweerde mij en mijn ouders te kennen, mijn buurman te zijn en een goede vriend van mijn vader, heeft niets anders dan verdriet en onrust in mijn familie gebracht. Wat zegt dat over hem als persoon? Wat zegt dat over de mensen met macht die, zoals meneer Yemane Ghebreab, zeggen brood te hebben gedeeld met mijn vader, maar hem en zijn vrouw laten rotten in de gevangenis?
Helden
Dus ik vraag nog een keer: ‘Waarvoor?’ Zoals ik het zie, hebben mijn ouders bovenal gevochten voor hun nalatenschap. Mijn moeders toewijding aan haar familie, mijn vaders onbuigzame loyaliteit aan zijn land en hun enorme doorzettingsvermogen is wat mijn broer, zus en ik zien als we denken aan Petros Solomon, Aster Yohannes en alle Eritreeërs voor en na hen die wegkwijnen in de gevangenis. Maar daar hoeft het niet te eindigen.
Elke Eritreeër is beschadigd door de zelfbenoemde president Isaias Afewerki. En alles wat ik vandaag van jullie vraag, is om te getuigen van deze littekens, en te doen wat juist is. Kijk door de façade heen en schenk het Eritrese volk vrijheid, gerechtigheid. Geef het volk een kans om zich uit te spreken over het proces van de opbouw van ons land. Een kans om hun helden het Eritrea te laten zien waar zij hun leven voor gaven.
Dank jullie allemaal, voor jullie moed, jullie inspanningen, en alles wat jullie doen. Wees sterk.’